Identiteitsontwikkeling
Identiteitsontwikkeling is de drang om op zoek te gaan naar een positief zelfbeeld en daarbij zelfwaardering. De identiteitsontwikkeling begint al vanaf je geboorte. In je leven zijn er verschillende fasen te onderscheiden. Volgens Erikson staan elk van deze fase in het teken van een andere deugd. Wanneer men in deze fase een positief zelfbeeld ontwikkelt, zorgt dit ervoor dat de levenstaak in positieve zin wordt behaald. Wordt de ontwikkeling hierin belemmerd, dan zorgt dit ervoor dat de levenstaak negatief uitvalt. Deugd en levenstaak staan hieronder per levensfase beschreven:
Fase
|
Levenstaak
|
Deugd
| |
Positief
|
Negatief
| ||
Zuigelingen fase (geboorte – 18 maand)
|
Vertrouwen
|
Fundamenteel wantrouwen
|
Hoop
|
Peuterleeftijd (18 maand – 3 jaar)
|
Autonomie
|
Schaamte, twijfel
|
Wilskracht
|
Kleuterleeftijd (3-5 jaar)
|
Initiatief
|
Schuldgevoel
|
Doelgerichtheid
|
Basisschool leeftijd (6-12 jaar)
|
Vlijt
|
Minderwaardigheid
|
Competentie
|
Adolescentie (12-18 jaar)
|
Identiteit
|
Identiteitsverwarring
|
Trouw
|
Vroege volwassenheid (18-35 jaar)
|
Intimiteit
|
Isolement
|
Liefde
|
Middelbare volwassenheid (35-55/65 jaar)
|
Generativiteit
|
Stagnatie
|
Zorg
|
Late volwassenheid (55/65 jaar – dood)
|
Ego-integriteit
|
Wanhoop
|
Wijsheid
|
Identiteitsontwikkeling kan vanuit 4 verschillende aspecten worden beschreven:
- Besef van continuïteit (samenhang)
- Besef van herkenning en erkenning (wederzijdsheid)
- Besef van vrijheid in afhankelijkheid (zelfacceptatie)
- Besef van een zinvolle toekomst (idealen)
Kinderen zijn op verschillende manieren te stimuleren in hun identiteitsontwikkeling. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van het morele besef. De morele ontwikkeling verloopt via de pre conventionele fase (egocentrisme gericht op genot/pijn/voordeel en later kosten/baten: wederkerigheid) naar de conventionele moraliteit (gericht op goedkeuring van een ander en later gezag) naar de post conventionele fase (gericht op de waarden van de gemeenschap en later op ethische principes). Door tijdens deze fase op de juiste factor in te spelen, kan je een leerling stimuleren en begeleiden in morele ontwikkeling.
Bij het oude kind gaat het vooral over de overgang tussen de conventionele en post conventionele fase.
Een andere factor die van invloed is op de identiteitsontwikkeling is de onbalans in beslissen vanuit gevoel of ratio. Kinderen voelen dan ‘Alles is geweldig’ of ‘Iedereen is tegen mij’.
Hoe ouder een kind wordt, hoe gevoeliger hij/zij wordt voor groepsdruk en invloeden van vrienden.
In het onderwijs ontwikkelen leerlingen dus naast kennis en vaardigheden ook ideeën over wie ze willen zijn: hun identiteit. Deze ideeën worden vooral vormgegeven door normen en waarden, meningen van anderen en je eigen zelfbeeld. De leerkracht heeft hier dus een grote invloed op.
Vaak geef jij als leerkracht een bepaald beeld over zichzelf. Zo heerst er op de basisschool een beeld van de ‘goede’ leerling: iemand die slim is, hard werkt, aardig is voor anderen, sociaal is en nooit uit zijn slof schiet. Door dit perfecte rolmodel, kan het zijn dat leerlingen bepaalde identiteitsposities krijgen. Vaak is het zo dat kinderen die makkelijk kunnen leerlingen worden weggezet als ‘de slimme/goede leerling’, maar kinderen wie meer moeite hebben met bepaalde kennis of vaardigheden zichzelf een stempel geven met ‘rekenen is niet mijn ding’.
Dit betekent dat we leerlingen geen growth mindset aanleren, maar we blijven hangen in rolpatronen.
De groepering en differentiatie op school vergroot dit proces soms onbewust. Door leerlingen in 1- tot 3-ster groepjes te plaatsen of leerlingen te laten deelnemen aan een plusgroep, heeft dit een positieve uitwerking op hun identiteitspositie. Maar tegelijkertijd zijn er leerlingen waarbij dit een negatieve uitwerking heeft; deze leerlingen worden namelijk niet geselecteerd.
Het is hierin de taak van de leerkracht om leerlingen te prijzen voor verschillende vaardigheden. Ook leerlingen die misschien slechter scoren bij rekenen en taal, maar ontzettende creatieve kunstwerken maken tijdens handvaardigheid, hebben een talent en daarvoor is waardering nodig. Een goede leerling is niet iemand die goed kennis uit zijn hoofd kan leren, maar ook iemand die met een kritische blik naar kennis kan kijken.
Dit verwacht ook van leerkrachten om verwachtingen bij te stellen. Makkelijk blijf je hangen in een vooroordeel of beeld wat al is vastgelegd (hij praat veel). Wanneer leerlingen zich aanpassen is het belangrijk dat de leerkracht ook zijn beeld bijstelt.
Ook tussen leerlingen onderling worden deze beelden gezet. Zo is ‘homo’ nog steeds een scheldwoord en bestaan er uitsluitend goede en slechte lezers. Deze uitspraken scheppen een beeld over wat er wordt verwacht.
INTERVENTIES VANUIT DE PRAKTIJK
Als leerkracht is het belangrijk leerlingen te ondersteunen bij identiteitsontwikkeling. Dit kan door alle talenten (ongeacht van welke aard) en verschillen van leerlingen te waarderen. De rol van de basisschool is hierbij het ondersteunen van leerlingen bij het maken van levenskeuzes, bijvoorbeeld keuze voor een middelbare school.
Het klinkt logisch dat je als leerkracht op zoek gaat naar onderwijs dat bij hen past, maar vergeet daarin niet te benoemen dat dit onderwijs passend is voor het niveau maar ook het einddoel van de leerling. Niet omdat de leerling niet kan rekenen of slecht is in taal.
Het is daarom belangrijk met leerlingen te reflecteren op wie ze zijn, wie ze willen worden en hoe ze daar zullen komen. Hierin is geen goed of fout, elke leerlingen heeft een ander doel. Om hier open over in gesprek te gaan is het belangrijk dat er in de klas een goed pedagogisch klimaat heerst. (Verhoeven, Poorthuis en Volman, 2017).
In mijn stagegroep merk ik dat er een bepaald beeld is van leerlingen dat weinig wordt bijgesteld. Zo zijn er leerlingen die nog maar korte tijd in Nederland wonen en om omstandigheden in het thuisland gedwongen zijn te vluchten. Deze leerlingen hebben eerst op een ISK-school gezeten om de Nederlandse taal te leren. Maar wanneer deze leerlingen instromen in het reguliere basisonderwijs, wordt er van deze leerlingen vaak nog steeds verwacht dat zij minder goed mee zullen komen. Dat komt omdat het onderwijs gericht is op taal en leerlingen die hier moeite mee hebben dus minder goed worden weggezet. Maar laat juist deze leerlingen ook op een andere manier kennis en vaardigheden laten zien. Zo zullen ook zij een positieve identiteitspositie in kunnen nemen.
Als leerkracht laat ik leerlingen soms op een eigen manier leerstof verwerken. Bijvoorbeeld door ze te laten kiezen om de opdracht die ze moeten uitvoeren te schrijven, tekenen, op de computer vorm te geven of op een andere eigen manier. Dit vraagt van jou als leerkracht om duidelijke maar andere eisen te stellen aan het eindproduct, zodat elke leerlingen hier aan kan voldoen. Ook door gezamenlijk andere manieren van toetsen te proberen (bijvoorbeeld mondeling), komen sommige kinderen heel anders uit de verf.
IDENTITEITSONTWIKKELING EN PREVENTIEF HANDELEN
Om identiteitsverwarring bij leerlingen te voorkomen is het belangrijk dat de leerkracht preventief zorgt voor een goede basis. Dit betekent een goede leerkracht-leerling relatie, werken op niveau maar ook een groep met een goed klimaat en hoge acceptatiegrens. Door als leerkracht van het positieve uit te gaan en leerlingen te prijzen voor alles wat ze al wel kunnen, geen termen als ‘goede’ en ‘slechte’ te gebruiken en op verschillende manieren te toetsen, kan elke leerlingen uitblinken in vaardigheden waar hij/zij goed in is. Dit is een goede basis voor een identiteit en zorgt ervoor dat leerlingen een positief zelfbeeld krijgen.
IDENTITEITSONTWIKKELING EN PASSEND ONDERWIJS
In het passend onderwijs is identiteitsontwikkeling een belangrijk onderwerp. Leerlingen die in het passend onderwijs naar een reguliere school gaan, hebben soms al een stempel. Er is voor hen al een beeld gevormd, namelijk het beeld dat zij lastig zijn of slecht kunnen leren.
Dit zorgt ervoor dat leerlingen op een andere manier naar zichzelf gaan kijken, het tast hun zelfvertrouwen aan. Een voorbeeld hiervan is aangeleerde hulpeloosheid. Van leerlingen in het passend onderwijs wordt verwacht dat zij bepaalde kennis of vaardigheden niet beheersen. Deze dingen worden vaak voor hen gedaan, in plaats van het aan te leren zover mogelijk is. Deze leerlingen krijgen de stempel ‘dit kan ik niet’, wat een belemmering is voor hun ontwikkeling. Het is dus van belang dat de leerkracht zoveel mogelijk uitgaat van de vaardigheden en kennis die leerling wel weet en hier veel aandacht aan besteed. (Hulsker, 2015).
KRITISCHE VRAAG
KRITISCHE VRAAG
Hoe
zorg je binnen het presentatie-gerichte schoolsysteem voor een positieve
invloed op de identiteitsontwikkeling van leerlingen die
met andere kwaliteiten wel uitblinken?